In een hoek van De Vergeten Kroeg staat een zware tafel,
Gehuld in duisternis.
Kleine vonken schieten heen en weer,
En langzaam tekenen zich vreemde silhouetten af.
Contouren van flesjes en potjes met kleurige poeders,
Koud metaal en vloeibaar licht.

Twee razendsnelle handen gaan van deksel tot deksel,
Kurk tot kurk.

Zijn gezicht, verscholen achter de schaduw van zijn hoed,
Wordt slechts gesuggereerd door twee oplichtende vonken,
Daar waar de vlam van de kaars zijn ogen raakt.

Voor zijn oog verschijnen taferelen,
Werelden die iedereen kent, maar niemand ooit zag.

De Lichtdichter zwijgt.

Vanuit het diepste donker toont hij de ware kracht van licht.
In zijn hand neemt hij wat iedereen voor lief nam,
En vormt het opnieuw tot stof,
Flarden van herinnering,
Het begin van een droom.

De Lichtdichter heet je welkom in zijn wereld.